Fokken volgens het aAa-systeem, is de vorm nog functioneel?
In samenwerking met het schaap.nl heeft Jan Schilder een artikel geschreven over de fokkerij en het verbeteren van de volgende generatie. En dat lukt alleen wanneer vorm en functionaliteit van een dier meer in balans komen, meent animal Analysis associates (aAa-systeem). “Bij paringen moet je eerst de oorzaak van de tekortkomingen begrijpen voordat je ze kunt oplossen”, benadrukt analist Jan Schilder. Inzicht in de wisselwerking van skeletonderdelen is daarbij een vereiste.

Het aAa-systeem wordt in Nederland al ruim 35 jaar toegepast bij runderen en zo’n vijftien jaar bij geiten. Regelmatig ontvangt zij ook informatieaanvragen vanuit de schapensector. “Studiegroepen en stamboeken zijn benieuwd of onze werkwijze ook iets voor hen kan betekenen”, vertelt Schilder, zelf een succesvol fokker van Bleu du Maine. Het antwoord is een volmondig ja. “Al vertellen we niet altijd wat fokkers graag willen horen.”
SAMENHANG
“aAa leert je met een natuurlijke blik naar het dier te kijken”, legt Schilder uit. “En dan vooral naar de lichaamsbouw en de natuurlijke wetmatigheden daarin.” Aan de basis stond Bill Weeks. Hij toonde in 1950 al aan dat de verschillende lichaamsonderdelen niet los van elkaar gezien kunnen worden en dat ze invloed op elkaars functioneren uitoefenen. In zijn werk als stamboekinspecteur zag hij duizenden koeien voorbijkomen. Hij observeerde al die individuele dieren en begon de natuurlijke patronen te zien. Zo bleken koeien met een fijne vrouwelijke kop vaak ook wijde heupen en een vol achteruier te bezitten. Bij koeien met een grote kop constateerde Weeks vaker een diepe borstkas en stevige voorpoten. Dat zijn de natuurlijke combinaties van lichaams-/skeletkenmerken.
Hij categoriseerde zijn observaties in zes groepen, te weten Dairy, Tall, Open, Strong, Smooth en Style. (Meer over deze groepen op hetschaap.nl). Geen enkele groep is in staat ‘het perfecte dier’ te leveren. Alleen wanneer alle groepen aanwezig zijn en samenwerken, kan een koe, geit of schaap probleemloos functioneren. “Het is belangrijk om te beseffen dat de groepencodering niks zegt over de kwaliteit van een dier”, vervolgt Schilder. “aAa geeft geen waardeoordeel en vindt een rechte hals niet per sé mooi of lelijk, maar het vertelt ons wel dat die eigenschap ‘bouwtechnische’ gevolgen heeft voor onder meer de klauwstand. We evalueren de fysieke vorm van een dier om patronen te identificeren en de relaties van lichaamsonderdelen te begrijpen. Ieder deel beïnvloedt de functie van andere lichaamsdelen, plus de functie van het dier in zijn geheel.”
Deze benadering maakt het volgens de analist beter mogelijk om problemen op te lossen. Slechte benen en klauwen bijvoorbeeld, kunnen worden veroorzaakt door een vormprobleem in het lichaam. Want als het lichaam te smal is, kunnen de benen en klauwen niet stabiel onder het dier staan. “Je moet je als fokker dus niet blindstaren op één lichaamsdeel, maar juist de onderlinge relaties tussen vorm en functie in ogenschouw nemen. En bedenk: een dier kan slechts zo goed functioneren als haar fysieke vorm toelaat.”
PROBLEMEN OPLOSSEN
Vanuit dit principe bezien, is fokkerij geenoptelsom van goed + goed + goed = altijd beter. Volgens aAa is het verstandiger om oorzaak te zoeken en die op te lossen met de gerelateerde kwaliteit. Dan zet je stappen voorwaarts en fok je een beter dier. De fokker komt met een voorbeeld van dicht bij huis. “Bleu du Maine-rammen uit Franse bloedlijnen werden alsmaar groter en ‘bottiger’, met minder vlees. Terwijl ik juist meer breedte in het koppel zocht. Daarom richtte ik mijn blik op Engeland. We bezochten meerdere bedrijven en uiteindelijk vond ik bij de Schotse grens een dier met de juiste kwaliteiten. Deze ram en zijn volle zus kochten we. Eenmaal thuis en op de keuringen werd ik voor gek verklaard, want hij was zo anders dan men gewend was. Maar daar ging het me helemaal niet om. Dit was precies het vaderdier dat mijn ooien nodig hadden. En dat bleek: hij heeft vele goede dieren gefokt, vooral omdat hij kon toevoegen wat onze ooien nodig hadden.”
Precies die kennis probeert aAa over te brengen bij de lezingen die zij organiseert. Tijdens de bijeenkomsten nodigt analiste Tess Verkleij de bezoekers ook uit om met open vizier naar hun eigen dieren te kijken. “Observeren. Daar start alles mee. En dan gewoon met het gezonde verstand beoordelen of zo’n dier op een natuurlijke, normale manier kan functioneren. Kan het bijvoorbeeld voldoende vreten, soepel bewegen, vrij ademhalen en zelfstandig aflammeren? Zo niet: welke lichamelijke onderdelen (en de relaties daartussen) staan dat functioneren dan in de weg? Wij vinden dat fokkers de verantwoordelijkheid hebben extreme, matig functioneren de lichamelijke vormen te voorkomen. aAa- geeft handvatten en creëert tegelijkertijd bewustwording onder schapenhouders. Ja, dat is nodig. Want sommige ras standaarden botsen met de natuur en beletten schapen een prettig leven te leiden.”
DISCUSSIES
Deze opvatting leidt doorgaans tot stevige discussies met de toehoorders. Want wat mensen mooi vinden, komt niet altijd overeen met wat natuurlijk gezien, wenselijk is. Wat moet dan voorrang krijgen? Schilder: “Laat wat foto’s van extreem gespierde Texelaar-rammen zien en het gesprek staat op scherp. Deze vorm is jarenlang gepromoot door stamboeken, met de bekende aflamproblemen tot gevolg. Inmiddels streven meerdere fokkers gelukkig een ander type na. Een onontkoombare ontwikkeling die beter vanuit de sector zelf kan worden ingezet dan later door de maatschappij worden afgedwongen. Kijk naar de Belgische wetgeving over keizersneden bij dikbilkoeien.” Eenzelfde gesprek voerde Verkleij onlangs met Zwartbles-fokkers. Tijdens een presentatie voor het NZS werden ras standaarden vergeleken met de aAa handleiding. “Het stamboek wenst schapen met een smalle kop voorzien van een gebogen neuslijn, een lange opgeheven vrouwelijke hals en een brede borstkas. Maar in de natuur gaan die eigenschappen niet samen. Door wel daarop te sturen, werk je dus eigenlijk bouwfouten in de hand.” De analiste verduidelijkt: “Hoe smaller de kop, hoe smaller het lichaam. En een smal lichaam zit het normaal functioneren in de weg. Organen hebben namelijk ruimte nodig om zich optimaal te ontwikkelen. Opzich vindt iedereen dat logisch. Toch worden extremen in hand gehouden. Want als je van alles maar een beetje doet, ben je nooit de beste, is het tegengeluid van fokkers. Wij zeggen dat het ‘beste’ dier naast zijn ras specifieke kenmerken ook lang en gezond moet kunnen leven. Verschillen in uiterlijk zijn prima, zolang vorm en functie in balans zijn.”
VOORKOMEN IS BETER
Marien van Laar, NZS-voorzitter, erkent het belang van zo’n balans. “Zelf ken ik aAa al uit de Holstein-fokkerij. Voor veel melkveehouders is het al jaren logisch om goed op lichaamsbouw te letten. Want ook hier hadden we te maken met extremiteiten en de negatieve gevolgen. En weet je, het kost gewoon heel veel tijd om deze problemen weer op te lossen. Voorkomen is wat mij betreft dus beter.” Zelf zoekt Van Laar daarom naast een plus voor lengte en voldoende breedte in de voorhand van zijn dieren voor het goed functioneren van hart en longen. “Let wel, met behoud van de fiere opgeheven hoofd-hals houding die de zwartbles typeert. Het worden hier geen hoog benige Texelaars!” Naast een positieve uitwerking op de gezondheid noemt hij nog een ander voordeel van balans: een hogere slachtwaarde. “Van alle lammeren die geboren worden, gaan er maar een paar weg voor de fokkerij. De rest wordt geslacht. Dan is het wel zo prettig als je ze in kortere tijd slachtrijp hebt. Tegenwoordig is deze hobby al duur genoeg.” De methodiek van meer holistische paringen (niet alleen op genetische kenmerken, maar ook op vorm) vindt hij dan ook zeker geschikt voor de schapenhouderij. “Het versterkt de gebruiksfunctie.” Tegelijkertijd weet hij dat een enkeling er anders tegen aankijkt. “Fokkers die puur voor showdieren gaan, staan er nog wat sceptisch tegenover. Terwijl ik denk dat ook zij er baat bij kunnen hebben. Want door gebreken te voorkomen, houden we ons ras in stand. Ook naar de toekomst toe.”
TOEPASSING
Net als Van Laar zoeken gebruikers van het aAa-systeem naar de best mogelijke combinatie van ooien en dekrammen. Daarbij kunnen ze helaas niet zo specifiek te werk gaan als hun collega’s met rundvee of geiten. In die sectoren is van heel veel vader- en moederdieren aAa-informatie bekend en is KI gemeengoed. Oftewel, kruisingen kunnen optimaal gestuurd worden. “Schapenhouders werken meestal
met grotere groepen”, weet Verkleij. “In elke groep verzamelen ze ooien die qua exterieurkenmerken ongeveer gelijk zijn. Deze beoordeling gebeurt visueel door de fokker zelf of wordt uitbesteed aan ons. Bij elke groep wordt een passende ram gezet. Dit dier is geselecteerd op basis van wat hij kan verbeteren in de volgende generatie; dus hoe hij beginnende of bestaande problemen kan oplossen. Ook hierbij denken wij vaak mee. Gezamenlijk doel is natuurlijk om tot een evenwichtige en toekomstbestendige koppel schapen te komen.”
Dit artikel is in samenwerking met het schaap.nl gemaakt:
https://www.hetschaap.nl/schapen-fokken-volgens-het-aaa-systeem/